Ze zijn er niet

Ze zijn er niet.

Zou het kunnen zijn dat de Aarde het enige hemellichaam is in het universum waar zich leven bevindt? Dat is in principe een reële mogelijkheid, maar het lijkt zo raar, zo onlogisch, zelfs zinloos. Er is een kolossaal universum, onbevattelijk groot, met heel veel sterren, onbevattelijk veel, en daarnaast nog een heel scala aan andere hemellichamen, ook onbevattelijk veel. Alle getallen die hiermee gepaard gaan, de grootte van het universum, het aantal sterren en het aantal andere hemellichamen, hebben minstens twintig nullen en dat maakt het zo onlogisch en onwaarschijnlijk dat de Aarde het enige levendragende hemellichaam is. En mocht je gevoelens krijgen van een soort ‘grand design’, dan lijkt Moeder Natuur een zinloze weg ingeslagen te zijn door iets kolossaals te hebben geschapen waarvan slechts een uiterst minieme fractie zinvol wordt gebruikt, zijnde dit zonnestelsel (waarbij de term “zinvol” uiteraard mijn subjectieve invulling is).


Triljoenen sterren vullen de ruimte
De titel van deze pagina is “ze zijn er niet” en met “ze” bedoel ik dan buitenaardse levensvormen. In theorie zou het natuurlijk kunnen dat de Aarde het enige object met levensvormen is in het hele universum. Misschien is de Aarde wel helemaal geen dertien-in-een-dozijn-hemellichaam maar juist heel erg speciaal om een heel scala van mogelijke redenen. Er wordt bijvoorbeeld vaak gesproken over een leefbare zone rondom een ster, want te dicht bij een ster is het te heet (en dus niet leefbaar) en te ver verwijderd van een ster is het te koud (en om die reden niet leefbaar). De Aarde bevindt zich onmiskenbaar in een leefbare zone, anders zouden wij niet bestaan, en daarmee scoort de Aarde één van de onmisbare punten die het mogelijk maakt om leven te herbergen. Er is echter een hele lange lijst te maken van punten waarop de Aarde scoort en hoe langer de lijst hoe kleiner natuurlijk de kans wordt dat een willekeurig ander hemellichaam ook op al die punten scoort. Ik ga eens even wat punten opsommen waaraan een hemellichaam moet voldoen, bekeken vanuit het zeer subjectieve standpunt van dit hemellichaam waar wij ons op bevinden: de Aarde.
  1. Het hemellichaam moet zich in de leefbare zone bevinden. Want te dicht bij een ster is het te heet, en dus niet leefbaar, en te ver verwijderd van een ster is het te koud en om die reden niet leefbaar.

    Planeten die te dicht bij hun moederster staan worden geroosterd
    (het plaatje is niet op schaal)
  2. Het hemellichaam moet groot genoeg zijn om een atmosfeer vast te houden (de Maan heeft om die reden geen atmosfeer, want er is onvoldoende zwaartekracht om gassen aan zich te binden):
    1. een atmosfeer zorgt voor een gelijkmatige temperatuur (de Maan heeft geen atmosfeer en daardoor veel grotere temperatuurextremen),
    2. de aardatmosfeer bevat ozon die een schild vormt tegen schadelijke/dodelijke straling uit de ruimte,
    3. de aardatmosfeer beschermt tegen kleine meteoren, want die verbranden in de atmosfeer en raken niet het oppervlak.

    De Maan heeft geen atmosfeer en daardoor scheelt het
    minstens honderd graden of je wel of niet in de schaduw staat,
    bovendien ben je volledig onbeschermd tegen straling en meteorieten
  3. Het hemellichaam moet niet te groot zijn, omdat het anders een overweldigende en verpletterende oppervlaktezwaartekracht heeft.
  4. Het hemellichaam moet een levensvriendelijke atmosfeer hebben:
    1. dus geen atmosfeer bestaande uit broeikasgassen (zoals bijvoorbeeld wel het geval is bij de planeet Venus waar een oppervlaktetemperatuur heerst van honderden graden Celsius),
    2. dus geen atmosfeer bestaande uit uiterst agressieve/bijtende/toxische/zure gassen.

    De Aarde heeft een levensvriendelijke atmosfeer
  5. Het hemellichaam moet een magnetisch veld hebben dat schadelijke deeltjes uit de ruimte afvangt.

    Deeltjes die de Zon uitbraakt worden door het magnetische veld
    van de Aarde naar de beide polen geleid waar ze zichtbaar worden
    in de atmosfeer als noorderlicht en zuiderlicht
  6. Het hemellichaam moet een vast oppervlak hebben (en dus geen gasbol zijn zoals bijvoorbeeld de planeet Saturnus).

    De planeet Saturnus is een gasbol en zijn soortelijk gewicht is daardoor
    zo laag dat de planeet in principe in een meer zou blijven drijven
  7. Het hemellichaam moet vloeistof hebben aan het oppervlak, omdat een vloeistof het ontstaan van leven faciliteert.
  8. Het hemellichaam moet minstens één natuurlijke satelliet hebben van behoorlijke omvang:
    1. een natuurlijke satelliet stabiliseert de stand van de rotatie-as van het hemellichaam, en die stabiliteit is op zijn beurt bevorderlijk voor het ontstaan van leven,
    2. een natuurlijke satelliet zorgt voor getijdenwerking, en dit ‘kneden’ van het hemellichaam is op zijn beurt bevorderlijk voor het ontstaan van leven.

    De Maan en (in veel mindere mate) de Zon zorgen voor eb en vloed,
    maar dit beperkt zich niet tot het water, ook het huis waar je woont
    (en de hele omgeving) gaat dagelijks decimeters op en neer
  9. Het hemellichaam moet een rotatie-as hebben die niet loodrecht op het baanvlak van het hemellichaam staat. Dit zorgt voor seizoenswerking en dat is op zijn beurt bevorderlijk voor het ontstaan van leven.
  10. Het hemellichaam moet een veel groter hemellichaam ‘in de buurt’ hebben die dient als afvanger van ruimtepuin. Inslagen van grote meteorieten kunnen al het leven op een hemellichaam vernietigen en kleine meteorieten kunnen al belemmerend werken op het ontstaan van leven. In ons zonnestelsel dicht men deze afvangersrol aan de planeet Jupiter toe.

    Grote rotsblokken die door het zonnestelsel dwalen worden aangetrokken
    door de (grote) planeet Jupiter en dat voorkomt dat ze inslaan op Aarde
    (het plaatje is niet op schaal)
  11. Het hemellichaam moet om een stabiele langlevende ster draaien:
    1. een zeer hete ster is relatief snel door zijn brandstof heen en dooft al weer uit voordat er leven heeft kunnen ontstaan op een hemellichaam dat om die ster draait (de Zon schijnt al miljarden jaren en blijft dat nog miljarden jaren doen),
    2. een ster moet gelijkmatig ‘branden’, want kleine temperatuursveranderingen zorgen voor een grote verandering in de uitgestraalde energie (de uitgestraalde energie gaat immers met de vierde macht van de temperatuur volgens de wet van Štefan-Boltzmann).


    Een zeer hete ster, een blauwe ster, heeft een levensduur
    in de orde van miljoenen jaren terwijl een gele ster,
    zoals de Zon, een levensduur heeft van miljarden jaren
  12. Het hemellichaam moet zich ergens bevinden waar zich ooit een voorgangerster (een ster van een eerdere generatie) bevond. Deze voorgangerster moet in een supernova-explosie zijn zware elementen hebben uitgestrooid en die zware elementen zijn op hun beurt cruciale bouwstenen bij het ontstaan van leven (in dit verband noemen we alle elementen zwaarder dan waterstof en helium “zware elementen”). De elementen in ons lichaam die zwaarder zijn dan waterstof en helium (fosfor (P), koolstof (C), stifstof (N), waterstof (H), zuurstof (O) en zwavel (S)) hebben zich lang geleden gevormd in een ster die er was lang voordat de Zon ontstond. Deze oerster is een onmisbare schakel in het ontstaan van het leven op Aarde.

    Hier is lang geleden een ster ontploft als supernova
    waarbij alle zware elementen die gevormd zijn in de ster
    verstrooid zijn in de ruimte
  13. Het hemellichaam moet zich bevinden in een rustige interstellaire omgeving. Een interstellaire omgeving met supernova’s (ontploffende sterren), sterk stralende neutronensterren (magnetars) en/of zwarte gaten werkt dermate verstorend dat leven zich niet kan vormen.

    Een magnetar ‘in de buurt’ is niet levenbevorderend
    (mijn artistieke impressie, en het plaatje is niet op schaal)
Omtrent de meeste van bovenstaande punten zou je kunnen zeggen “nou, dat zal wel loslopen”. Bijvoorbeeld, als de planeet Jupiter niet zou bestaan, zou de Aarde dan zoveel (extra) inslagen te verduren hebben gehad dat leven zich niet kon vormen? Naar dat antwoord kunnen we natuurlijk alleen maar gissen, maar stel dat de bovenstaande punten wel allemaal hout snijden en dat een planeet aan alle bovenstaande criteria moet voldoen, dan hebben we toch ineens een hele andere kijk op de kans dat zich ergens een levendragend hemellichaam bevindt. Want stel dat tien procent van alle planeten voldoet aan ieder individueel punt dat hierboven opgesomd is, dan is het vervolgens een simpel sommetje om tot de conclusie te komen dat er in de totale Melkweg hooguit één andere planeet aanwezig is die aan alle punten voldoet en waar zich dus leven heeft kunnen ontwikkelen. Sterker nog, nul is dan het meest waarschijnlijke antwoord. Vanuit deze optiek is de Aarde, onze moederplaneet, buitengewoon speciaal. Met andere woorden: ze, de buitenaardse levensvormen, zijn er niet.