Herkomst van de Odyssee

Homerus is een Griekse dichter die bijna drieduizend jaar geleden leefde. Aan hem wordt het epos “Odyssee” toegeschreven. Een geweldig verhaal dat nu, na drie millennia, nog steeds vele mensen weet te boeien. Is het ‘gewoon’ een geweldig verhaal over een Griekse koning of beschrijft Homerus de reis die wij allemaal ooit aanvangen? Ik ben overtuigd van het laatste.
Odysseus is een intelligente, slimme en sterke man en een koning. Hij verlaat zijn geboortegrond, het Griekse eiland Ithaka, om mee te vechten in de strijd om de stad Troje. Na tien jaren van strijd zegevieren de Grieken en Troje wordt met de grond gelijk gemaakt. Odysseus heeft een hoofdrol gespeeld in de Griekse overwinning (hij is de bedenker van het paard van Troje), hij heeft het maximale bereikt (lijkt het) en hij wordt alom geroemd om zijn prestaties. Dit markeert het begin van de reis van Odysseus, de Odyssee (“odyssee” betekent “reis”), de reis naar (t)huis, de reis naar de plaats waar hij geboren is.

© De passages die hieronder aangehaald worden zijn uit het boek “Van goden en helden” (elfde druk uit 1941) van J. Kleijntjens en H.H. Knippenberg.
Ver uit de koers geslagen, kwam Odysseus eerst bij de Kikonen terecht, aan wie hij rijke buit ontroofde, maar die op hun beurt velen van zijn krijgers vermoordden.
Tijdens onze jong-volwassenheid en ouderschapsperiode zijn wij vaak erg gericht op de materiële kant van het leven. We willen graag een goede baan, een mooie auto, een groot huis, een heel scala van de nieuwste technische snufjes, en doden vele creatieve impulsen (de krijgers) uit ons Zelf. Het Ego heerst.
Daarna dreef een storm hem zuidwaarts naar Afrika, naar de Lotophagen (d.i. lotus-eters). In het volksgeloof doet de lotus-plant allen, die ervan eten, hun vaderland vergeten en boeit hen aan hun nieuwe omgeving. Zo ging het ook met Odysseus’ gezellen. Met geweld moest hij hen weer naar de schepen jagen.
Wij wentelen ons in alle materiële weelde die we vergaard hebben, en alle aandrang om bij onsZelf te komen lijkt mijlenver weg. Een heftige crisis in ons leven (burn-out, ontslag, echtscheiding, enzovoort) is vaak de aanleiding om tot het werkelijke besef te komen: waar ben ik mee bezig, ik ben helemaal niet gelukkig, wie ben ik en wat wil ik eigenlijk?
Van daar landde Odysseus aan de kusten van Sicilië. ... Zij vonden de streek niet bewoond door mensen, doch door reuzen, die maar één oog hadden in het midden van hun voorhoofd. Ieder van hen leefde voor zich alléén in ’n hol. Cyklopen noemde men dit vreselijk reuzengeslacht. ... “Wie zijn jullie?” riep hij met bulderende stem. De Grieken sidderden. ... De reus pakte twee van de mannen beet, en at hen als avondmaal op. ... Odysseus zei toen listig: “Ik heb ’n ietwat vreemde naam en heet Niemand.”
Op dit moment openen we een oog voor de werkelijkheid. We realiseren ons dat we materieel rijk zijn, maar geestelijk arm en eenzaam en bitter alleen. Een diep gevoel van leegheid en onvoldaanheid overvalt ons. Is dit alles? Ben ik dan helemaal niets (waard)? Ergens komt ook wellicht het besef dat niemand ons ongeluk brengt, maar dat alles tot dan toe uit ons brein komt en ons Ego ons lijden veroorzaakt. Hier begint ieder van ons aan zijn of haar Odyssee (of niet).
Nu haalde Odysseus zijn paal onder de mest vandaan, maakte de punt gloeiend in de as, en stiet hem al draaiend in het éne grote oog van zijn onheusen gastheer. Brullend als een leeuw vloog de reus overeind. Door het ontzettend gebrul ontwaakten de andere reuzen uit de omtrek. Zij liepen naar de grot en vroegen, wat hem scheelde. “Niemand kwelt mij, Niemand doet mij kwaad!”.
Sluiten wij ons ene oog weer of openen we ook het andere oog voor de werkelijkheid? Laten wij ons opvreten (vernietigen) door ons brein of komen wij tot het besef dat ons brein niemand is? Accepteren wij de werkelijkheid of slapen (en lijden) wij verder?
Odysseus zeilde eerst naar de drijvende Aeolische (Liparische) eilanden. Hier troonde Aeôlus, de god van de winden. ... ’n Maand lang onthaalde hij Odysseus en zijn lotgenoten gastvrij, en toen dezen eindelijk naar hun vaderland wensten terug te keren, gaf Aeôlus hun al het nodige mede. ’n Kostbaar geschenk was vooral een lederen zak, waarin winden waren opgesloten. Aeôlus bond de zak met een zilveren koord aan het schip vast, doch waarschuwde Odysseus hem niet te openen.
De levenswind, de Kosmos, voorziet ons van alles wat we nodig hebben, we hoeven ons er ‘slechts’ aan over te geven en ons te laten meevoeren.
De westenwind voerde het schip in negen dagen tot bij Ithaka. Maar Odysseus was ongelukkig ingeslapen. ... en nu ontsnapten met groot geraas forse winden, die de schepen met onweerstaanbare kracht naar de Aeolische eilanden terugdreven.
Helaas willen velen van ons koste wat het kost bepaalde doelen in de toekomst najagen, die hen uiteindelijk in essentie geen stap verder brengen. De doelen in de toekomst lijken ons geluk te brengen, maar we komen nooit aan. We slaapwandelen gewoon verder.

Odysseus was bijna thuis, hij kon zijn geboorteland Ithaka al zien liggen, maar hij was weer ingeslapen. Door eigenlijk niets te doen en mee te bewegen met wat er is, maar wel wakker te zijn, had hij nu thuis kunnen zijn. Nu beginnen de kwellingen voor Odysseus pas echt. Hij komt vervolgens bij het volk van de Laistrygonen, “mensen zo groot als bergen”, die de meerderheid van zijn mannen doden en verslinden. Daarna komt hij op het eiland Acæa waar de tovenares Circe woont. Zij betovert haar gasten, en zo ook de mannen van Odysseus, en verandert ze in makke leeuwen, wolven, zwijnen, dus in volgzame wilde dieren. Ook dit komt Odysseus te boven en in de onderwereld gaat hij vervolgens op zoek naar de blinde Tiresias die hij om raad vraagt. Tiresias vertelt hem wat hij moet doen en laten en waarom het hem tot nu toe niet gelukt is om thuis te komen. In de onderwereld ontmoet hij ook zijn moeder die uit verdriet over hem gestorven is. Na de onderwereld verlaten te hebben vaart Odysseus langs de Sirenen die hem pogen te verleiden van richting te veranderen en schipbreuk te lijden. Verderop wachten de monsters Skylla en Charybdis, waar men precies tussendoor moet zeilen (weten wat te doen) om te kunnen overleven. De volgende plaats waar Odysseus aan land gaat is het eiland Trinakria. Daar vergrijpen zijn mannen zich aan de daar aanwezige runderen (terwijl Odysseus ligt te slapen...), iets waar Tiresias hem uitdrukkelijk voor gewaarschuwd had om niet te doen. Wanneer ze Trinakria verlaten hebben steekt een geweldige storm op die het laatst overgebleven schip vernietigt en alle mannen komen om in de golven. Behalve Odysseus, hij is nu helemaal alleen en beroofd van alle materiële zaken. Alles lijkt verloren. Zijn Ego sterft en zijn Zelf komt aan de oppervlakte.

Hij zelf klampte zich aan het wrak vast en werd zo naar de Charybdis teruggedreven. Deze slurpte Odysseus’ wrak op, maar gelukkig kon hij zelf nog een overneigende tak van een olijfboom grijpen. Zo hing de held tussen hemel en Aarde, totdat zijn wrak weer uit de draaikolk te voorschijn kwam. Hij liet zich er op neer vallen.

Drijvend op het wrak komt Odysseus bij het eiland Ogygia aan waar de nimf Kalypso woont. Zij wil dat Odysseus met haar trouwt en belooft hem onsterfelijkheid en eeuwige jeugd, maar hij weigert. Zeven jaar houdt zij hem gevangen. Odysseus komt daar tot het allerdiepste besef: ik heb helemaal niets meer en ik wil alleen nog maar thuiskomen en daar sterven. Uiteindelijk komen de goden (de Kosmos) te hulp en mag Odysseus vertrekken en hij komt met een zelfgemaakt vlot (op eigen kracht) aan op het eiland Korfu waar de Phaeaken wonen. Hier wordt hij zeer gastvrij ontvangen. Op drie momenten wordt Odysseus hierdoor diep emotioneel geraakt zodat hem “de ogen vol tranen schoten”. De Phaeaken regelen een schip met bemanning voor hem en zorgen dat hij naar huis gevaren wordt.

De held legde zich ter ruste en zonk weldra in een diepe slaap. Het was een heerlijke nacht. Een vogel gelijk, zo vloog het schip over de effen zeespiegel. De slapende Odysseus vermoedde niet, hoe snel hij naar zijn dierbaar land werd teruggevoerd. ... Voorzichtig droegen de roeiers den slapenden held op het strand, en keerden onverwijld naar hun land terug. ... Toen Odysseus ontwaakte stiet hij een klagend gehuil uit. Want ach, de ongelukkige herkende zijn vaderland niet, doordat een dichte nevel het uitzicht belette.
Na twintig lange jaren is de lijdensweg van Odysseus voorbij. Tien jaren lang heeft hij ver van huis strijd geleverd en roem vergaard. Tien jaren lang heeft hij strijd geleverd om weer thuis te komen. Eenmaal thuis herkent hij aanvankelijk zichZelf niet, zo vervreemd was hij van zichZelf.

Uiteindelijk loopt Odysseus in bedelaarskleren (zonder Ego, maar bij zichZelf) zijn paleis binnen.
Karel de Vlieger,
augustus 2011