De versnelling van een baksteen die in een zwart gat valt
Wanneer ik vanaf grote afstand een baksteen in een niet-roterend zwart gat laat vallen, wat is dan de versnelling
van de baksteen op het moment dat die de horizon passeert bezien vanuit een stationaire waarnemer in de buurt
van het zwarte gat?
De baksteen nadert de
horizon
van het
zwarte gat en wordt
waargenomen door diverse stationaire waarnemers, de kabouters
Ik laat vanaf grote afstand een baksteen in een zwart gat
vallen en diverse kabouters bevinden zich in de buurt van het
zwarte gat.
Iedere kabouter staat op een raketmotor, want anders zou hij direct in het
zwarte gat verdwijnen, en is daardoor een stationaire
waarnemer [Engels: hovering observer of shell observer].
De raketmotor is zo afgesteld dat de zwaartekracht van het
zwarte gat precies gecompenseerd wordt en daardoor blijft
de kabouter op dezelfde positie.
Met welke versnelling zien de kabouters de baksteen passeren?
In
dit vraagstuk heb ik de differentiaalvergelijkingen afgeleid
van een
geodetische lijn rondom een
niet-roterende puntmassa.
Een baksteen die ik loslaat in de buurt van een
zwart gat
beweegt onmiskenbaar
geodetisch (de baksteen heeft geen
aandrijvingsmechanisme, hij is in vrije val).
Ik heb op die pagina onder andere de volgende constante van de beweging gevonden (vergelijking (21) van die pagina):
Hierin is Rs de
Schwarzschild-straal,
de straal van een zwart gat:
Tevens geldt voor de baksteen en voor iedere kabouter en voor iedereen dat er alleen maar tijd verstrijkt,
zijn
eigentijd τ:
Door de vergelijkingen (1) en (3) te combineren krijg ik:
Het rechterlid is een constante en dus is het linkerlid ook een constante, ongeacht waar de baksteen is en wat
zijn snelheid is.
Laat ik dat eens opschrijven voor verschillende waarden van r:
In
dit vraagstuk heb ik de snelheid afgeleid van een baksteen
die in een niet-roterend
zwart gat valt volgens een nabije
stationaire waarnemer.
Daar vond ik ook relaties tussen de tijden en afstanden van stationaire waarnemers op verschillende plaatsen in
de ruimtetijd:
Hierin zijn τ en ρ de tijd- en plaatsvariabelen van de kabouters.
In het linkerlid van vergelijking (5) is r een variabele, maar in het rechterlid heeft r
i een vaste waarde
(dus simpelweg een getal) en zijn de betrokkenen stationair.
Dat opent de mogelijkheid om vergelijking (6a) in te brengen:
Dit ga ik nader onder de loep nemen voor één waarde van r, ik neem i = 1:
Ik haal even de
Schwarzschild-oplossing
(oftewel de Schwarzschild-metriek) op, want die is hier van toepassing:
Ik laat de baksteen vallen, dus er is radiële inval, en dat impliceert dat dφ = 0 en dθ = 0:
Hier vul ik vergelijking (3) in:
En hier vul ik vervolgens vergelijking (8) in en ga ik wat knutselen:
Zoals je ziet heb ik de minoplossing gekozen, want de baksteen zal richting het
zwarte gat gaan bewegen, en de oorsprong van mijn
assenstelsel ligt in het middelpunt van het
zwarte gat.
Wanneer ik r
1 = ∞ stel, dus ik plaats de stationaire waarnemer ver weg van het
zwarte gat, dan wordt vergelijking (12):
En dit is inderdaad de snelheid van de baksteen zoals die wordt waargenomen door een waarnemer ver verwijderd
van het
zwarte gat
(zie
dit vraagstuk).
Ik kan de snelheid volgens vergelijking (12) vertalen naar de snelheid volgens de kabouters, die vlakbij het
zwarte gat stationair aanwezig zijn, met behulp van
de vergelijkingen (6):
Ook nu kan ik r
1 = ∞ stellen, dus ik plaats de nabije stationaire waarnemer die zich daar
bevindt ver weg van het
zwarte gat (en dan is hij
natuurlijk niet meer nabij, maar dat zien we even door de vingers), en dan wordt vergelijking (14):
En dit is inderdaad de snelheid van de baksteen zoals die wordt waargenomen door een waarnemer vlakbij
het
zwarte gat
(zie
dit vraagstuk).
Nu denk je wellicht waarom ik al deze moeite heb gedaan om te komen tot reeds bekende resultaten, maar dat
komt omdat vergelijking (14) de enig juiste opmaat is naar het vinden van de versnelling van de baksteen
zoals waargenomen door de kabouters, de nabije stationaire waarnemers.
Voor de versnelling zoals zij die waarnemen geldt:
Hier ga ik de vergelijkingen (6b) en (14) in invullen:
Uiteindelijk ben ik geïnteresseerd in de plek waar r = r
1:
Voor grote waarden van r vind ik het Newtonse equivalent:
En voor r = R
s, wanneer de baksteen door de
horizon gaat, wordt de versnelling oneindig:
Het is nu uiteraard tijd voor een grafiek.
Ik stel R
s = 1 (horizontaal staat dan de afstand tot het
centrum van het
zwarte gat uitgezet in
Schwarzschild-stralen) en c = 1.
Ik zet de negatieve versnelling uit zodat alles netjes boven de horizontale as ligt.
De grafiek van −a (r), klassiek (de rode lijn) en relativistisch (de groene lijn)
De vorige grafiek begon bij 40
Schwarzschild-stralen vanaf de
horizon en ik zoom even in vanaf
10
Schwarzschild-stralen
vanaf de
horizon.
De grafiek van −a (r), klassiek (de rode lijn) en relativistisch (de groene lijn)
Ik zoom nog even verder in.
De onderstaande grafiek begint bij één
Schwarzschild-straal
vanaf de
horizon.
De grafiek van −a (r), klassiek (de rode lijn) en relativistisch (de groene lijn)
De kabouters zien de versnelling van de baksteen oneindig worden op het moment dat die door de
horizon gaat.
Let wel, dat is alleen het geval indien ze zich daar ook precies bevinden en dat is onmogelijk, want dan zou
hun raketmotor hen oneindig moeten versnellen om te voorkomen dat ze in het
zwarte gat verdwijnen en dat kan niet.
Oftewel, de kabouters zien de baksteen met een oneindige versnelling door de
horizon gaan in het
limietgeval dat ze
zich daar ook werkelijk bevinden.
Omdat de
horizon onbereikbaar is voor de
kabouters (en voor iedereen) en ze slechts tot op enige afstand kunnen naderen zullen ze de baksteen altijd
met een eindige versnelling voorbij zien komen.