De covariante metrische tensor naar contravariant en vice versa
Hoe bereken je uit de covariante metrische tensor de contravariante metrische tensor en vice versa?
Dit is de covariante metrische tensor:
En we willen op de een of andere manier toewerken naar de contravariante metrische tensor:
Om de hierboven gestelde vraag te kunnen beantwoorden gaan we ons eerst bezig houden met
matrices en
determinanten.
Stel, we hebben de volgende
matrix M:
De
determinant van M is gedefinieerd als:
En stelt dat getal, de
determinant,
nog iets voor of kunnen we daar ook iets mee?
Jazeker, de absolute waarde van de
determinant
is het
volume van de vectorruimte die door de vectoren
in de
matrix opgespannen wordt.
We praten over een vectorruimte
ongeacht het aantal dimensies van die ruimte.
De
matrix M zoals hierboven beschreven zou
bijvoorbeeld kunnen bestaan uit twee vectoren V
1 (a, c) en
V
2 (b, d).
Deze twee vectoren vormen twee zijden van een vierhoek: een
parallellogram.
En ofschoon dit parallellogram zo plat is als een dubbeltje spreken we toch van een vectorruimte.
Het volume van deze vectorruimte (lees: de oppervlakte van het parallellogram) is gelijk aan | det (M) |.
Altijd?
Ja, altijd!
Laten we eens kijken naar een 3 × 3
matrix.
De
matrix P zoals hierboven beschreven zou kunnen bestaan
uit drie vectoren V
1 (a, d, g), V
2 (b, e, h) en V
3 (c, f, i).
Deze drie vectoren vormen drie zijden van een ‘scheef blok’: een
parallellepipedum.
Ook hier geldt: het volume van deze vectorruimte (lees: het volume van het parallellepipedum) is gelijk aan | det (P) |.
Maar hoe bereken je dan de
determinant van P?
Dat doen we door in de
matrix P op zoek te gaan naar
ondermatrices, en daarbij stellen we ons voor dat de
matrix
op de plaats van de haken aan elkaar gelijmd is zodat je een cilindervorm krijgt met de letters a t/m i aan de buitenkant
van de cilinder.
- Vanuit a bezien is het blok (e, f, h, i) een ondermatrix met als
onderdeterminant (ei − fh).
- Vanuit b bezien is het blok (f, d, i, g) een ondermatrix met als
onderdeterminant (fg − di).
- Vanuit c bezien is het blok (d, e, g, h) een ondermatrix met als
onderdeterminant (dh − eg).
In plaats van de term
onderdeterminant
zie je tegenwoordig ook wel de term
minor, maar volgens mij is dit overgenomen uit het Engels zonder dat men
nog beseft dat het Engels is (zoals men bij trottoir niet meer beseft dat het Frans is en dat het gewoon stoep heet).
Vanaf nu duid ik de
onderdeterminant aan met odet.
De totale
determinant van P wordt dan:
Ondermatrices en
onderdeterminanten kun je
bepalen vanuit iedere positie binnen de
matrix.
En daarvoor is het eigenlijk het handigst om de
matrix te
visualiseren alsof die helemaal omringd is door soortgelijke
matrices.
Stel dat ik ondermatrices wil bepalen vanuit de rij d e f, dan hoef ik alleen maar te kijken welke vier
elementen zich rechtsonder mijn kijkpositie bevinden.
- Vanuit d bezien is het blok h i, b c een ondermatrix met als
onderdeterminant (ch − bi).
- Vanuit e bezien is het blok i g, c a een ondermatrix met als
onderdeterminant (ai − cg).
- Vanuit f bezien is het blok g h, a b een ondermatrix met als
onderdeterminant (bg − ah).
De totale
determinant wordt dan:
En hier komt (uiteraard) hetzelfde uit als toen ik ‘keek’ vanuit de rij a b c.
Het maakt helemaal niets uit vanuit welke rij
of kolom ik ondermatrices ga bepalen, altijd weer kom ik voor
de totale
determinant op hetzelfde resultaat uit.
Een andere benadering om een
determinant
samen te stellen uit
onderdeterminanten is als volgt.
Stel dat ik de
onderdeterminant
van b wil bepalen dan sloop ik de rij en de kolom waar b in voorkomt (dus de eerste
rij en de tweede kolom) uit de
matrix.
Wat er dan overblijft is het blok d f, g i.
De
determinant hiervan is di − fg.
Vervolgens tel ik het rijnummer en het kolomnummer op van het
element waarvan ik de ondermatrix bepaal,
indien deze som even is dan krijgt de
onderdeterminant
een plusteken en indien de som oneven is een minteken.
Het rijnummer van het
element b is 1 en het
kolomnummer is 2.
De som hiervan is 1 + 2 = 3, dit is oneven dus krijgt de
onderdeterminant een minteken mee.
Dit is wat minder inzichtelijk maar je kunt het altijd blind toepassen.
En van hieruit gaan we nog een stap verder door een 4 × 4
matrix
onder de loep te nemen, en wel met de methode die ik zojuist heb beschreven.
We zien bijvoorbeeld dat de ondermatrix van a gevormd wordt door het blok f g h, j k l, n o p.
De
onderdeterminant van a is dan
f(kp − lo) + g(ln − jp) + h(jo − kn).
Het rijnummer van a is 1 en het kolomnummer is ook 1.
De som hiervan is 1 + 1 = 2, dit is even dus krijgt de
onderdeterminant een plusteken mee.
Dit gaan we doen voor alle
elementen
van de
matrix Q.
De totale
determinant van de
matrix Q wordt dan:
Nu gaan we een nieuwe
matrix bouwen.
Deze
matrix noemen we R en elk
element van de
matrix R wordt gevormd door van elk overeenkomstige
element van de
matrix Q de
onderdeterminant te nemen en
te delen door de
determinant van Q.
En met elk ‘overeenkomstig
element’
bedoel ik het
element van de
matrix R die op dezelfde positie staat als een
element in de
matrix Q.
Er geldt dus:
Het
element a van de
matrix Q heeft als
onderdeterminant
+(f(kp − lo) + g(ln − jp) + h(jo − kn))
en het linksboven
element
van de
matrix R wordt dus
+(f(kp − lo) + g(ln − jp) + h(jo − kn))/det (Q).
Om de vergelijkingen niet te lang te maken schrijf ik det (Q) niet volledig uit in
elementen.
Hoe zien dan alle
elementen van de
matrix R eruit?
Voor de overzichtelijkheid zet ik ze onder elkaar in een tabel.
Element Q |
Element R (inclusief het bijbehorende teken!) |
a |
|
b |
|
c |
|
d |
|
e |
|
f |
|
g |
|
h |
|
i |
|
j |
|
k |
|
l |
|
m |
|
n |
|
o |
|
p |
|
Tabel 2 |
Om de chaos helemaal compleet te maken ga ik deze twee
matrices,
Q en R, met elkaar vermenigvuldigen.
De
matrix die dan ontstaat noemen we S.
Matrices vermenigvuldigen doe je door de
rij
elementen van de
ene
matrix
met de kolom
elementen van de andere
matrix te vermenigvuldigen.
Het eerste
element van de
matrix S wordt dan:
Stel nou dat de
matrix Q
symmetrisch is (net als voor tensoren
geldt dan dat Q
rk = Q
kr), dan geldt:
De
determinant van Q wordt dan:
En het
element s
11 wordt dan:
Die zag je niet aankomen hè?
Waarschijnlijk zat je te denken waar deze gigantische puinhoop toe moest leiden (wat ik me helemaal kan voorstellen :) ),
en dan staat daar ineens 1!
Kijk, nu wordt het ineens heel interessant.
Daarom gaan we snel het volgende
element van de
matrix S bepalen:
En hier komt nul uit!
De overige
elementen mag je zelf narekenen,
maar uiteindelijk gaat de
eenheidsmatrix
ontstaan: een
hoofddiagonaal gevuld met
enen en voor de rest allemaal nullen.
En omdat ik hier uitgegaan ben van een symmetrische
matrix
(Q
rk = Q
kr) is de
matrix Q de
getransponeerde versie (rijen en kolommen omwisselen)
van zichzelf.
Dus stel dat Q een covariante tensor is dan heb ik op deze manier zijn contravariante tegenhanger gemaakt
(en andersom geldt natuurlijk precies hetzelfde).
Haal ik nou geen tensoren en
matrices door elkaar?
Nee, voor dit soort rekenkundige bewerkingen zijn tensoren en
matrices
aan elkaar gelijk, een tensor kun je zien
als een
matrix, maar een
matrix niet per definitie als een tensor.
Een
matrix is een rechthoek gevuld met getallen die in rijen
en kolommen opgesteld staan.
Niets meer en niets minder.
Een tensor
is iets en een tensor
doet iets, een tensor is onafhankelijk van coördinatenstelsels
en de componenten van een tensor transformeren volgens de transformatievergelijkingen.
- de tensor gμν is iets, het is de metrische beschrijving van de
n-dimensionale ruimte (in dit geval de 4-dimensionale ruimtetijd),
- de tensor gμν doet iets, als ik een vector V vermenigvuldig
met een scalar (getal) a dan krijg ik een vector die in de zelfde richting wijst als V, als ik V
vermenigvuldig met de vector W via het
uitwendig product V × W dan ontstaat een vector die
loodrecht op V en W staat, maar als ik de bewerking gμν Vν
uitvoer dan ontstaat een vector die iedere vrijheidsgraad heeft om waar dan ook heen te wijzen: de tensor
gμν is een soort vector-bijbuig-machientje,
- de tensor gμν is onafhankelijk van coördinatenstelsels,
- de componenten van de tensor gμν transformeren volgens
∂xν/∂xσ'.
Wanneer ik tig keer met een dobbelsteen gooi en het aantal ogen dat ik iedere keer gooi schrijf ik netjes op dan ontstaat
een
matrix, maar volgens bovenstaande punten is dat in de verste
verte geen tensor.
Aan de andere kant gelden alle eigenschappen van
matrices
wel voor tensoren.
Een tensor is
altijd een
matrix, een
matrix zou een tensor
kunnen zijn.
Hierboven heb ik laten zien dat wanneer ik van een symmetrische
matrix Q van ieder
element de
onderdeterminant neem en die
vervolgens deel door de
determinant van Q dan kan
ik daaruit een nieuwe
matrix R vormen.
Door die twee
matrices met elkaar te vermenigvuldigen ontstaat
de
eenheidsmatrix I.
Met andere woorden, de matrices Q en R zijn de inverse
matrices van elkaar (Q is de inverse
matrix van R en R is de inverse
matrix van Q).
Vergelijking (8.16) kan ik natuurlijk ook opschrijven voor de metrische tensor g, maar dan heb ik nog een ‘ding’
nodig met indices die ik kan aanduiden als een ‘eenheidstensor’.
Dit ‘ding’ heet de Kronecker-delta: δ (genoemd naar Leopold Kronecker).
Waarbij geldt:
In vervolg op vergelijking (12), en uiteraard in combinatie met al het voorgaande, kan ik nu dus het antwoord
op de beginvraag opschrijven.
Hierbij moet ik wel even goed bedenken dat ik in de beide bovenstaande tabellen de plussen en minnen van de
onderdeterminanten van Q respectievelijk
de
elementen van R al meegenomen had, dus
die moet ik wel expliciet meenemen in het antwoord:
Wanneer ik de inverse bepaal van een gewone
matrix dan doe
ik dat als volgt:
Dit ziet er iets anders uit dan de vergelijkingen (20), omdat de indices van plaats wisselen.
Voor de metrische tensor maakt dat echter niet uit, omdat die tensor symmetrisch is.
En ik heb hier telkens gesproken over de metrische tensor, maar dit hele verhaal geldt uiteraard voor iedere
symmetrische tensor van de tweede rang.