De integraal van
f (x) = 1/(ax3 + bx2 + cx + d)1/2
Trefwoorden/keywords: integraal/integral, integreren/integrate, f (x) = 1/(ax3 + bx2 + cx + d)1/2
De grafiek van f (x) = 1/(ax
3 + bx
2 + cx + d)
1/2 voor a = 2, b = −1, c = 0, d = −1 (de rode lijn),
a = 1, b = 0, c = 0, d = 1 (de groene lijn) en a = 2, b = 7, c = 4, d = 1 (de blauwe lijn)
Gegeven is dat a > 0, dus die
derdegraads vergelijking in de noemer
‘begint’ ergens linksonder (in het derde kwadrant) en ‘eindigt’ ergens rechtsboven (in het eerste kwadrant).
a < 0 |
a > 0 |
Verder is gegeven dat de
discriminant D negatief is,
dus er is één nulpunt.
Voor de duidelijkheid maak ik een grafiek van alleen de
derdegraads vergelijking.
De grafiek van f (x) = ax
3 + bx
2 + cx + d voor a = 2, b = −1, c = 0, d = −1 (de rode lijn),
a = 1, b = 0, c = 0, d = 1 (de groene lijn) en a = 2, b = 7, c = 4, d = 1 (de blauwe lijn)
Ik zal ook nog even verticaal inzoomen in de buurt van de horizontale as.
De grafiek van f (x) = ax
3 + bx
2 + cx + d voor a = 2, b = −1, c = 0, d = −1 (de rode lijn),
a = 1, b = 0, c = 0, d = 1 (de groene lijn) en a = 2, b = 7, c = 4, d = 1 (de blauwe lijn)
Voor het oplossen van deze
integraal
maken we maximaal gebruik van de trucendoos.
Om te beginnen ga ik die
derdegraads vergelijking normaliseren:
Ik stel:
Hiermee wordt de functie:
Ik haal er even wat hulpvariabelen bij:
De
discriminant is negatief, dus er is één nulpunt.
Die kan ik als volgt berekenen:
De
integraal wordt dan:
Nu ga ik het hele boeltje verschuiven zodat het nulpunt in de oorsprong komt te liggen.
Ik stel:
Hiermee wordt de
integraal:
Ik stel voor het gemak:
Dit substitueer ik in de
integraal en ik ga die
ene u onder dat
wortelteken weghalen:
Ik kom alleen maar van die
wortel af indien datgene
wat onder het
wortelteken staat een perfect
kwadraat is.
Daartoe stel ik:
Hier ga ik mee verder knutselen:
Nu heb ik een
tweedegraads vergelijking in u en die ga ik
oplossen.
Daarvoor gebruik ik uiteraard de
abc-formule:
Vervolgens
eis ik dat de
discriminant gelijk is aan nul,
want ik wil immers naar een perfect
kwadraat toewerken:
Zodat ik voor de oplossingen van u, vergelijking (14), kan schrijven:
Ik ga t (vergelijking (12))
differentiëren naar u:
Oftewel:
De vergelijkingen (12) en (18) substitueer ik in de
integraal:
Ik ga de volgende twee grootheden berekenen:
Vervolgens vermenigvuldig ik vergelijking (20a) met (20b):
Hiermee wordt de
integraal:
Dus we hadden een
derdegraads vergelijking in de noemer staan
met één nulpunt (om precies te zijn: één reëel nulpunt en twee complexe nulpunten), en nu staat er een
derdegraads vergelijking met drie nulpunten!
Daar kunnen we mee verder werken.
Dit is ook een goed moment om het eens even over tekens te hebben.
De oorspronkelijke
derdegraads vergelijking had één nulpunt.
Die heb ik uitgedeeld en toen hield ik een
tweedegraads vergelijking
over die ik daarna in vergelijking (11) compact opgeschreven heb met v en w
2.
Deze
tweedegraads vergelijking is een parabool zonder nulpunten en
ligt dus geheel boven de horizontale as, en daaruit volgt dat w
2 > 0 en dus ook dat w > 0 (de optie −w doet
niet mee, want het kwadraatje bij de w heb ik alleen maar toegevoegd om de formules mooier uit te laten komen).
De
discriminant is:
Dit moet altijd negatief zijn, want er zijn immers geen nulpunten.
Oftewel:
Gewapend met deze informatie weet ik dus dat t
1 > 0 en t
2 < 0.
Tevens volgt hieruit dat t
2 < t
1.
Nu ga ik het hele boeltje verschuiven zodat het linkernulpunt in de oorsprong komt te liggen.
Ik stel:
Hiermee wordt de
integraal:
Vervolgens stel ik:
Hiermee wordt de
integraal:
Ik ga gebruik maken van
goniometrische substitutie door secans of cosecans:
Hiermee wordt de integraal:
Ik stel:
Hiermee wordt de
integraal:
Er is een minteken verschenen!
De hele tijd lag de functie geheel boven de horizontale as en nu ligt de functie er ineens geheel onder.
Dat komt ongetwijfeld doordat ik in de laatste vergelijkingen nogal druk in de weer ben geweest met
kwadrateren waardoor er een tekenwisseling
is opgetreden.
Om deze redenen verwijder ik het minteken:
Deze
integraal
staat te boek als de elliptische integraal van de eerste soort.
De oplossing van die
integraal
kun je elders vinden in de
tabel met integralen:
Nu moet α uiteraard weer vervangen worden door x:
En ik ga m anders opschrijven:
Die eerste term van het antwoord neem ik ook nog even onder handen:
Om het uiteindelijke antwoord op te schrijven neem ik de reeks met al die
sinussen, want die convergeert het beste:
Om te voorkomen dat je tegen de grenzen van je rekenprogramma aanloopt is het wel handig om niet
iedere term opnieuw te berekenen, maar ten opzichte van de voorgaande term:
Hieronder staan de grafieken van F (x) behorende bij de drie varianten zoals die te zien zijn in de eerste
grafiek bovenaan deze pagina.
Dit is de grafiek van F (x) voor de eerste variant, de rode lijn in de eerste grafiek bovenaan deze pagina.
De grafiek van F (x) voor a = 2, b = −1, c = 0, d = −1, C = 0,
met 10 termen (de rode lijn), 20 termen (de oranje lijn), 30 termen (de groene lijn),
40 termen (de paarse lijn), 50 termen (de blauwe lijn), 60 termen (de grijze lijn),
80 termen (de bruine lijn) en 100 termen (de gele lijn)
Wat opvalt is dat alle lijnen over elkaar heen liggen, dus dat betekent dat in dit geval tien termen meenemen
voldoende is om een nauwkeurig antwoord te krijgen.
Voor de tweede variant, de groene lijn in de eerste grafiek bovenaan deze pagina, wordt dat een ander verhaal.
In de grafiek hieronder is te zien dat je minstens vijftig termen mee mooet nemen.
De grafiek van F (x) voor a = 1, b = 0, c = 0, d = 1, C = 0,
met 10 termen (de rode lijn), 20 termen (de oranje lijn), 30 termen (de groene lijn),
40 termen (de paarse lijn), 50 termen (de blauwe lijn), 60 termen (de grijze lijn),
80 termen (de bruine lijn) en 100 termen (de gele lijn)
Tenslotte de derde variant, de blauwe lijn in de eerste grafiek bovenaan deze pagina.
Zelfs honderd termen meenemen is in dit geval nog niet voldoende zoals uit onderstaande grafiek blijkt.
De grafiek van F (x) voor a = 2, b = 7, c = 4, d = 1, C = 0,
met 10 termen (de rode lijn), 20 termen (de oranje lijn), 30 termen (de groene lijn),
40 termen (de paarse lijn), 50 termen (de blauwe lijn), 60 termen (de grijze lijn),
80 termen (de bruine lijn) en 100 termen (de gele lijn)
De crux zit in de waarde van m.
Naarmate m naar één nadert convergeert de reeks steeds slechter en moeten er steeds meer termen meegenomen worden.
Hieronder staan de drie oplossingen bij elkaar in één grafiek, voor de rode lijn is m = 0.24095, voor de groene lijn is
m = 0.96593, en voor de blauwe lijn is m = 0.99860.
De grafiek van F (x) voor a = 2, b = −1, c = 0, d = −1 (de rode lijn),
a = 1, b = 0, c = 0, d = 1 (de groene lijn) en a = 2, b = 7, c = 4, d = 1 (de blauwe lijn), C = 0,
100 termen meegenomen