De integraal van
f (x) = sin2 x/(a + b cos x + c sin x + d cos2 x + e sin2 x)3/2
Trefwoorden/keywords: integraal/integral, integreren/integrate, f (x) = sin2 x/(a + b cos x + c sin x + d cos2 x + e sin2 x)3/2
De grafiek van f (x) = sin
2 x/(a + b cos x + c sin x + d cos
2 x + e sin
2 x)
3/2
voor a = b = c = d = e = 0.2 (de rode lijn),
a = b = c = d = e = 0.5 (de groene lijn) en a = b = c = d = e = 0.8 (de blauwe lijn)
Het oplossen van deze
integraal
brengt heel wat transformaties met zich mee en het oplossen van talrijke vergelijkingen.
Dat heb ik allemaal al uitgewerkt in
deze integraal
en dat ga ik hier niet allemaal over doen, want dat is een zeer omvangrijk verhaal.
Daarom volgt hier een samenvatting.
Allereerst verbouw ik de te
integreren functie door te stellen dat:
Zodat de functie deze overzichtelijker vorm krijgt:
Ik
ga over naar een andere variabele, van x naar t:
Daarna komen er heel veel transformatievergelijkingen die tot diverse relaties tussen de
α’s, β’s en γ’s leiden:
Ik stel:
Hiermee kom ik tot negen uitdrukkingen voor
α
1, α
2, α
3,
β
1, β
2, β
3,
γ
1, γ
2 en γ
3
(in het
kwadraat)
als functies van f
1, f
2, f
3,
g
1, g
2 en g
3:
Tevens volgen negen uitdrukkingen voor de diverse kruisproducten tussen de α’s, β’s en γ’s:
Uiteindelijk is dit de opmaat naar een
derdegraads vergelijking
om de drie nulpunten n
1, n
2 en n
3 te bepalen:
Dan volgt er een translatie:
Zo ontstaat de
gereduceerde vergelijking:
Waarin:
Ik definieer de hoek θ':
Hiermee kunnen de drie nulpunten bepaald worden:
Daarna kan ik het volgende stellen:
De
differentialen
van x en t verhouden zich als volgt:
Zo ontstaat uiteindelijk de volgende
integraal:
Met behulp van de vergelijkingen (8) wordt dit:
Omdat de
grenzen van de
integraal 0 en 2π zijn, kunnen
we enkele termen van de teller van (103) wegstrepen omdat die als resultaat nul opleveren.
Om dat in te zien heb ik een grafiek gemaakt van de term met de
sinus
(de blauwe lijn in de figuur hieronder).
De grafieken van f (t) = ν sin
2 t (de rode lijn),
f (t) = 1/(1 − ν sin
2 t)
3/2 (de groene lijn)
en f (t) = sin t/(1 − ν sin
2 t)
3/2 (de blauwe lijn), ν = 0.5
Die sinusterm (de blauwe lijn) beweegt zich heerlijk symmetrisch om de x-as en door te
integreren van 0 tot 2π levert dat nul als resultaat.
Ditzelfde verhaal geldt natuurlijk ook voor de term met de
cosinus:
De grafieken van f (t) = ν sin
2 t (de rode lijn),
f (t) = 1/(1 − ν sin
2 t)
3/2 (de groene lijn)
en f (t) = cos t/(1 − ν sin
2 t)
3/2 (de blauwe lijn), ν = 0.5
En het geldt ook voor de term met het product van beide:
De grafieken van f (t) = ν sin
2 t (de rode lijn),
f (t) = 1/(1 − ν sin
2 t)
3/2 (de groene lijn)
en f (t) = cos t sin t/(1 − ν sin
2 t)
3/2 (de blauwe lijn), ν = 0.5
Vergelijking (103) vereenvoudigt daarmee tot:
Nu ga ik die cos
2 t eruit werken:
Ik kan dit verder verbouwen tot:
Ik stel:
Waardoor (106) overgaat in:
En zo is onze
integraal uiteindelijk
uitgedrukt in twee bekende (elliptische)
integralen.
Deze beide
integralen vinden we terug in de
tabel met integralen.
Aldus bereiken we het antwoord: