Uitleg artikel algemene relativiteitstheorie: paragraaf 9
Trefwoorden: algemene relativiteitstheorie, Annalen der Physik, Die Grundlage der allgemeinen Relativitätstheorie/De grondslag van de algemene relativiteitstheorie, Königlich Preussischen Akademie der Wissenschaften/Koninklijke Pruisische Academie der Wetenschappen
Hoofdstuk B:
Wiskundige hulpmiddelen voor de opstelling van algemeen covariante vergelijkingen.
Paragraaf 9:
Vergelijking van de geodetische lijn (respectievelijk van de puntbeweging).
In deze paragraaf gaan we ons verdiepen in
geodetische lijnen, of kortweg
geodeten.
Stel je hebt twee punten, P
1 en P
2, die zich ergens bevinden in de
vierdimensionale ruimtetijd.
Vervolgens vind ik een paadje hoe ik van P
1 naar P
2 kan komen.
Zoals we inmiddels weten is het interval ds het infinitesimale afstandje tussen twee punten in de
vierdimensionale ruimtetijd die heel dicht (infinitesimaal) bij elkaar liggen.
Het paadje van P
1 naar P
2 is een aaneenschakeling van heel erg veel van deze
intervalletjes ds.
Door al die intervalletjes ds bij elkaar op te tellen kom ik erachter wat de afstand is van
P
1 naar P
2.
De afstand van P
1 naar P
2 noem ik
l en heel veel infinitesimale ‘dingetjes’
bij elkaar optellen betekent dat ik moet
integreren:
Maar stel nou dat vlak naast het hierboven genoemde paadje een ander paadje loopt, en dit paadje ligt
het hele kleine stukje δ ‘verderop’.
En δ is maar een infinitesimaal afstandje.
De coördinaten x
i van alle punten die het eerste paadje vormden zijn allemaal δ verplaatst
en het tweede paadje bestaat daarom uit allemaal punten met coördinaten x
i + δx
i.
Volgens de
integraal
van vergelijking (9.1) kunnen we ook van het tweede paadje de lengte uitrekenen en deze
lengte noemen we
l + δ
l.
Indien δ
l > 0, dan is het tweede paadje langer.
Indien δ
l < 0, dan is het tweede paadje korter.
Maar indien δ
l = 0 dan hebben we iets bijzonders te pakken: een geodetische lijn.
Oftewel, we zijn geïnteresseerd in de lijnen waarvoor geldt:
Oorspronkelijke vergelijking uit het artikel van Einstein:
En Einstein benadrukt nog weer dat het interval ds onafhankelijk is van het coördinatenstelsel dat
we kiezen (ds is invariant), en daarmee ook δl.
Er zit nog wel een belangrijke kanttekening aan dit hele verhaal die ik nu ga maken.
Stel je hebt een ‘doodgewone’ kromme: y = f (x):

Figuur 9.1
Wanneer ik deze functie ga
differentiëren
en vervolgens de verkregen
afgeleide
nul stel dan krijg
ik drie oplossingen.
Die drie oplossingen zijn de x-waarden van de punten A, B en C, zie de grafiek hieronder:

Figuur 9.2
Als mij vooraf was verteld dat de kromme een maximum heeft, dan weet ik nu dat het maximum één
van de punten A, B of C moet zijn.
Met andere woorden, voor een maximum geldt dat de
afgeleide daar nul is, maar indien de
afgeleide
nul is dan hoeft daar nog geen maximum te zijn.
En voor een minimum geldt uiteraard precies dezelfde redenering.
Er is dus extra onderzoek nodig om te bepalen of een bepaald punt een maximum of een minimum is.
Voor de kortste lijn tussen twee punten geldt hetzelfde verhaal.
Vergelijking (9.2/E20) levert de vergelijkingen op van geodetische lijnen, maar dit hoeven niet de
kortste lijnen te zijn tussen twee punten.
Stel je voor dat de Aarde de vorm zou hebben van een reusachtige cilinder.
Ik stap op de fiets en vertrek via een kaarsrechte weg naar een dorpje dat vijf kilometer verderop ligt.
Maar ik kan ook de andere kant op fietsen via een kaarsrechte weg en uiteindelijk na vele duizenden
kilometers bij dat andere dorpje aankomen (ik ben dan via de ‘achterkant’ van de Aarde gefietst).
Beide routes zijn geodetisch en voldoen aan vergelijking (9.2/E20), want indien ik onderweg ergens even
zou afwijken van de kaarsrechte weg dan volg ik een langere route.
Maar het is overduidelijk dat de ene route de kortste is en de andere niet.
Afwijken van een geodetische lijn betekent dat de route langer wordt, maar dit wil nog niet zeggen dat
een geodetische lijn de
kortste route is.
Dit onderscheid wordt nogal eens weggemoffeld door bijvoorbeeld te stellen dat de punten P
1
en P
2 ‘redelijk dicht bij elkaar liggen’ en daarmee wordt dan impliciet uitgesloten dat
je via een ‘omweg’ (vergelijkbaar met fietsen via de ‘achterkant’ van de Aarde) van het ene punt naar
het andere punt gaat.
Toch wel belangrijk om je dit te realiseren.
De afstand tussen de punten P
1 en P
2 is het verschil in de coördinaten tussen beide
punten: dx
i.
Voor de lijn die er vlak bij ligt (een afstandje δ ‘verderop’) is het verschil in de coördinaten
d(x
i + δx
i) = dx
i + dδx
i.
De punten op de naastgelegen lijn noem ik P
1* en P
2*:
Uit de vergelijkingen (9.3c) en (9.3d) volgt:
Einstein komt met een functie λ op de proppen, en λ is een functie van de coördinaten x
ν:
De functie λ vertegenwoordigt alle krommes die door de punten P
1 en P
2 gaan.
Eén van die krommes is de kromme die we zoeken: de geodetische lijn.
En hierbij dient opgemerkt te worden dat de coördinaten x
ν op hun beurt natuurlijk
ook als een functie van λ te schrijven zijn.
Verder hebben we de inmiddels overbekende vergelijking voor het interval ds:
En deze laatste vergelijking ga ik wat verbouwen:
Waarbij geldt voor ω:
Verder is er niets op tegen om in vergelijking (9.2/E20) de δ operator binnen de
integraal te brengen.
Net als de d en de ∂ is de δ een differentieer-achtig ‘ding’, en of je de
integraal neemt
van een
afgeleide
of de
afgeleide
van een
integraal maakt niets uit:
En dit gaan we combineren met vergelijking (9.7):
Met in ons achterhoofd vergelijking (9.8b):
Oorspronkelijke vergelijking uit het artikel van Einstein:
Laten we eerst δω eens uitwerken:
Oorspronkelijke vergelijking uit het artikel van Einstein:
En met vergelijking (9.4) in gedachten kunnen we ook schrijven:
En dit resultaat stoppen we in vergelijking (9.10/E20a):
Waarbij Einstein ons nog even op het volgende wijst:
Oorspronkelijke vergelijking uit het artikel van Einstein:
En nu zijn we weer op een punt beland dat we een kolossale puinhoop voor ons hebben waar geen uitweg uit mogelijk lijkt.
Het wemelt van de variabelen, indices en
differentiaal-operatoren
en nu zoeken we een uitgang uit deze doolhof.
We gaan ons eerst op de rechter
integraal
richten en die gaan we
partieel integreren.
Daarom even een klein intermezzo over
partieel integreren.
Vanuit het
differentiëren
kennen we de
productregel
en die gebruiken we indien een functie bestaat uit het product van twee andere functies:
Oftewel:
Dit kan ik ook anders opschrijven, waarbij ik gelijk de functie-van-x-aanduidingen weglaat:
Nu ga ik alles
integreren:
De
integraal
van de
afgeleide
is uiteraard weer de oorspronkelijke functie:
En tenslotte bereik ik mijn einddoel door een
integraal
naar de andere kant te brengen:
Ik zal een voorbeeld geven hoe dit in de praktijk uitwerkt:
Zoals gezegd gaan we dit loslaten op de rechter
integraal
van vergelijking (9.13):
We zoeken de kortste van alle lijnen die P
1 en P
2 met elkaar verbinden.
Van al die lijnen weten we één ding zeker: ze beginnen in P
1 en eindigen in P
2.
Met andere woorden, aan het begin en aan het einde van iedere lijn is δx
ν = 0.
Dit betekent dat die hele term die hierboven gelijk rechts van het =-teken staat wegvalt, want aan
de
grenzen
van die
integraal is δx
ν = 0.
Vergelijking (9.21) versimpelt daardoor tot:
En dit stoppen we weer terug in vergelijking (9.13) en we brengen het weer onder één
integraalteken:
Waarin x
σ gelijk is aan:
Oorspronkelijke vergelijking uit het artikel van Einstein:
En omdat λ een willekeurige parameter is, en omdat δx
σ ook (letterlijk) alle kanten
op kan gaan, kan de
integraal
van vergelijking (9.23/E20b) alleen nul worden indien:
Oorspronkelijke vergelijking uit het artikel van Einstein:
Hieruit volgt dat vergelijking (9.25/E20c) de voorwaarde is waaraan een geodetische lijn moet voldoen, dus
vergelijking (9.25/E20c)
is de vergelijking van de geodetische lijn die we zoeken.
Zoals gezegd is λ een willekeurige parameter en niets verbiedt ons om hiervoor de booglengte s
als parameter te kiezen.
Wanneer we dit doen, en gebruik makend van vergelijking (9.7), volgt daaruit:
En dit gaan we gebruiken in vergelijking (9.24/E20b):
Volgens vergelijking (9.25/E20c) moet dit nul zijn, en we gaan vervolgens
differentiëren om de haakjes weg te werken.
Oorspronkelijke vergelijking uit het artikel van Einstein:
En tenslotte de laatste truc, ik hak de tweede term in twee gelijke stukken:
Dit kan ik ook schrijven als:
Oorspronkelijke vergelijking uit het artikel van Einstein:
Hierin is [μν, σ] het Christoffel-symbool van de eerste soort, vernoemd naar de Duitse wis- en natuurkundige Christoffel.
De definitie is:
Oorspronkelijke vergelijking uit het artikel van Einstein:
Enkele opmerkingen:
- Wat je vaak ziet, en wat Einstein ook doet, is dat de indices voor de komma (in dit geval
μ en ν) hoog geschreven worden en de andere index (in dit geval σ) wordt eronder geschreven.
Ik schrijf dat ook op die manier in alle vergelijkingen, maar in de tekst schrijf ik de indices op gelijke hoogte,
dus [μν, σ], omdat dat in HTML niet anders kan.
- Het Christoffel-symbool van de eerste soort is symmetrisch met betrekking tot de eerste twee indices μ en ν.
- Indien de componenten van de metrische tensor g constant zijn dan is het Christoffel-symbool
van de eerste soort gelijk aan nul (want alle
afgeleiden zijn dan nul).
- Het Christoffel-symbool van de eerste soort is geen tensor.
Als er Christoffel-symbolen van de eerste soort zijn, dan zijn er natuurlijk ook
Christoffel-symbolen van de tweede soort.
Deze ontstaan door de Christoffel-symbolen van de eerste soort te vermenigvuldigen met de contravariante
versie van de metrische tensor.
Dat brengen we gelijk in de praktijk en daarom nemen we vergelijking (9.30/E20d) en vermenigvuldigen die met de
contravariante versie van de metrische tensor.
Dit brengt ons bij de uiteindelijke vergelijking van de geodetische lijn:
Oorspronkelijke vergelijking uit het artikel van Einstein:
Er geldt dus:
Oorspronkelijke vergelijking uit het artikel van Einstein:
De eigenschappen die ik zojuist opsomde met betrekking tot de Christoffel-symbolen van de eerste soort
gelden dus in zijn algemeenheid voor
alle Christoffel-symbolen:
- Wat je vaak ziet, en wat Einstein ook doet, is dat de indices voor de komma hoog
geschreven worden en de andere index wordt eronder geschreven.
Ik schrijf dat ook op die manier in alle vergelijkingen, maar in de tekst schrijf ik de indices op gelijke hoogte,
dus {μν, τ}, omdat dat in HTML niet anders kan.
- De Christoffel-symbolen zijn symmetrisch met betrekking tot de eerste twee indices.
- Indien de componenten van de metrische tensor g constant zijn dan zijn de Christoffel-symbolen
gelijk aan nul (want alle
afgeleiden zijn dan nul).
- De Christoffel-symbolen zijn geen tensoren.
Als laatste wil ik nog opmerken dat de Christoffel-symbolen ook wel aangeduid worden met de letter Γ als volgt:
Nu doe ik nog even een stapje terug om eens goed naar de vergelijking van de geodetische lijn te kijken:
Oorspronkelijke vergelijking uit het artikel van Einstein:
Laten we nu eens even een ‘gewone’ rechte lijn bekijken:

Figuur 9.3
De vergelijking van deze rechte lijn is y = ax + b.
Door hiervan de
eerste afgeleide
te nemen vind ik het hellingsgetal: dy/dx = a.
En door nogmaals te
differentiëren
kom ik tot de
tweede afgeleide
en die is nul: d
2y/dx
2 = 0.
Oftewel, indien de
tweede afgeleide
niet gelijk aan nul zou zijn dan hebben we ook niet te maken met een rechte lijn,
maar iets willekeurig anders.
En deze
tweede afgeleide
vind ik terug als linkerterm in vergelijking (9.32/E22).
Dit is dus vrij simpel in te zien.
De kortste verbinding tussen twee punten is een rechte lijn en een rechte lijn kenmerkt zich doordat de
tweede afgeleide
daarvan gelijk is aan nul.
Maar hoe zit het dan precies met de rechterterm van vergelijking (9.32/E22)?
In
paragraaf 4
hebben we al gezien dat een vlakke ruimte een metrische tensor heeft die is gevuld met getallen en
zoals ik net heb gezegd zijn de Christoffel-symbolen nul indien de componenten van de metrische tensor bestaan
uit constanten.
Want de Christoffel-symbolen bestaan uit
afgeleiden
van de metrische tensor, dus wanneer de componenten van de
metrische tensor constant zijn dan zijn de
afgeleiden nul en daarmee ook de Christoffel-symbolen.
En in dat geval valt de hele rechterterm van vergelijking (9.32/E22) weg (die is dan gelijk aan nul).